Joan Miró

Joan Miró (Barcelona, 20 april 1893 - Palma de Mallorca, 25 december 1983) was een Spaans kunstschilder, beeldhouwer, graficus en keramist, afkomstig uit Catalonië. Hij wordt gezien als een van de grootste surrealisten. Miró was de zoon van een goudsmid en horlogemaker. Aanvankelijk volgde hij een handelsopleiding, maar in 1912 begon hij een kunstopleiding in Barcelona. In 1920 verhuisde hij naar Parijs waar hij lessen nam aan de Académie de la Grande Chaumière. In Parijs sloot Miró vriendschappen met Picasso, Max Ernst, Hans Arp en Magritte en kwam hij onder de invloed van het kubisme. Evenals Picasso en Georges Braque heeft Miró nooit de conclusies van het kubisme doorgezet tot volledige abstractie. Zijn vormen, hoe vervreemdend ook, refereren altijd aan de realiteit - aan de concrete realiteit, of aan de realiteit zoals die bestaat tijdens het dromen.[1] In 1925 ontmoette hij André Breton, de grondlegger en theoreticus van het surrealisme. Miró sloot zich nooit formeel aan bij de surrealistische beweging, of enige andere beweging, maar Breton noemde hem "de grootste surrealist van ons allemaal". De surrealist André Masson had naar eigen zeggen veel invloed op hem en introduceerde hem in kringen van Parijse dichters, schrijvers en filosofen. In 1926 werkte hij met de surrealist Max Ernst aan decors en kostuums voor het ballet Romeo en Julia voor de Ballets Russes van Serge Diaghilev. Hij experimenteerde daarvoor met de grattage techniek. Daarbij wordt de (meestal opgedroogde) verf van het doek afgeschraapt, wat een bijzonder effect oplevert. Bij het aanbreken van de Spaanse Burgeroorlog vluchtte Miró naar Frankrijk, waar hij eerst in Parijs, vervolgens in het kustplaatsje Varengeville-sur-Mer verbleef. Daar maakte hij de "Constellatie"-reeks. Opnieuw gedwongen door oorlogsgeweld, keerde Miró in 1940 definitief terug naar Spanje. In 1956 vestigde hij zich op het eiland Majorca. Miró trouwde op 12 oktober 1929 met Pilar Juncosa. In 1931 kreeg het echtpaar een dochter, Dolores. In de jaren 70 kwam hij tot de serie die hij "De hoop van de ter dood veroordeelde" noemde. Hierin lijken zijn ervaringen met oorlog en geweld zich te openbaren. In een volledig lege ruimte trok hij een lijn die doet denken aan een strop, maar waarvan de onderkant open is gelaten.[1] In 1959 zei Miró in een interview: "Als er onopzettelijk iets grappigs in mijn werk is, dan komt dat waarschijnlijk voort uit de behoefte te ontsnappen aan de tragische kant van mijn temperament. Het leven komt me absurd voor."[2] Miró werd in 1954 onderscheiden met de prijs voor grafische kunst van de Biënnale van Venetië. In 1958 kreeg hij de Guggenheim International Award. Hij was eredoctor van de Harvard-universiteit en van de Universiteit van Barcelona. In 1979 kreeg hij de allereerste Medalla d'Or de la Generalitat, de hoogste onderscheiding van de Catalaanse regering. Joan Miró wordt naast Picasso en Dalí beschouwd als een van de grote drie van de Spaanse 20ste-eeuwse moderne kunst. In Parijs ontwikkelde hij onder invloed van surrealistische schrijvers en schilders zijn stijl, de biomorfische schilderkunst, die echter geen school heeft gemaakt, zodat het met recht een voor Miró kenmerkende stijl genoemd kan worden.